|
Harrie
14 april 2001 - Parool
Harrie
We fietsten vanochtend door het park. De zon scheen. De bomen waren groen, en overal was het gras al bezaaid met afval van de eerste mooie maandag van het jaar. In de vijver bij het Melkhuis zat een dikke meerkoet op de plek van Harrie de reiger, die hier jarenlang verbeten stond te vissen, maar die dit seizoen schittert door afwezigheid.
"Waar is Harrie toch?" vroeg ik aan mijn dochter die achterop zat. Ik hou er niet van als dingen, dieren of mensen zonder opgaaf van redenen ineens elders blijken te zijn.
"Weet ik veel," antwoordde ze nonchalant.
We sloegen linksaf en moesten afremmen voor zo'n autootje waarin invaliden rondrijden. Achter het stuur zat een dikke vrouw en naast het knetterende wagentje liep een dikke hond, die ze aan het uitlaten was. Iedere keer als de hond stopte om ergens aan te snuffelen, stopte het autootje ook. We sloegen rechtsaf, een smal pad op. Verderop zag ik een reiger in het water staan, maar niet tot de enkels, maar tot de buik - een vreemd gezicht. "Daar heb je Harrie, " riep ik uit.
"Dat is Harrie niet, " antwoordde mijn dochter meteen, "zie je dat niet? Harrie is niet zo dik."
Raak.
Harrie was mager, vervallen en boos. Deze reiger was dik en dom - zoals hij daar stond.
We sloegen de hoek om en verdomd, daar stond-ie ineens, langs het water bij het weiland van de lama's waarde lama's uit verdwenen zijn omdat het iets anders wordt.
We stopten.
Harrie keek boos op. Het water lag er zo stil en glanzend bij dat hij perfect weerspiegeld werd.
"Hij is met z'n tweetjes, " mompelde mijn dochter.
De vogel stond doodstil.
"Ziet hij ons, pap?"
"Dat weet ik niet," antwoordde ik. Volgens mij keek het ene oog van Harrie naar links en het andere naar rechts. Wij stonden pal in het verlengde van zijn lange snavel.
Hij begon langzaam te lopen, naar het water.
"Ziet-ie wel waar hij loopt?" vroeg mijn dochter.
"Zo te zien niet." Harrie bleef naar links en rechts kijken, hoog boven zijn onderstel.
"Raar," bromde ze. "Kom pap, we gaan verder."
Harrie stapte voorzichtig het water in. Hij had geen flauw idee waar hij zijn poten neerzette. Hij liep op de tast, een beetje schuifelend, de snavel in de aanslag boven het water.
We fietsten het park uit. Mijn dochter vertelde over haar meester die zijn haar niet kamde, maar die verder hartstikke leuk was. Daarna kwam een verhaal over te laat komen. Wie te laat op school kwam, moest bij de conciërge een formulier ophalen. Daarop kon je aankruisen waarom je te laat was. Naar de dokter geweest, naar de tandarts geweest, verslapen. Meer mogelijkheden waren er niet.
"Goh," zei ik afwezig.
"Gewoon te laat komen kan niet eens, " sprak mijn dochter op boze toon, "dat is toch raar? Waarom kan dat niet?"
Ik legde uit dat gewoon te laat komen zoiets was als gewoon op tijd komen, maar de boodschap kwam niet helemaal aan, want ineens zag ze in de verte de meester fietsen.
"Kijk pap, hij heeft zijn haar niet gekamd."
"Is dat belangrijk dan?" vroeg ik.
Mijn dochter zweeg. We fietsten de meester achterop. Ze porde in mijn rug. Of ik niet wat langzamer kon. Maar bij het stoplicht dreigden we langszij te komen.
"Niks zeggen hoor, " mompelde ze achter me.
Ik begon maar wat te zingen. Nergens goed voor van De Dijk. Dit kwam me op een harde klap tussen de schouderbladen te staan. Een zingende vader is voor een kind het ergste wat er is. Behalve als je vader Huub van der Lubbe is.
Geschreven door: Martin Bril
| |
|
|