|
Jubileum De Dijk met veel vrienden
02 oktober 2006 - NRC Handelsblad
Of het echt een verrassing was, is de vraag. De bandleden van De
Dijk, voor wie gisteren in Paradiso, Amsterdam een feestje werd gegeven ter ere van het 25-jarig bestaan, wisten immers dat ze eregast waren in de zaal waar ze op 1 oktober 1981 debuteerden.
Dat bevriende bands er eigen interpretaties van Dijk-nummers
brachten, kan niet als een schok gekomen zijn. De uitvoerende artiesten waren ook grotendeels de ‘usual suspects’: bands waarmee
De Dijk heeft samengewerkt of getoerd.
Waar de band een boekingskantoor of gitarist mee deelt, de
liefde voor ruige polderrock of juist voor gevoelige grotestadssoul:
Rowwen Hèze, Normaal, Skik, De Kast, Bløf, Thé Lau, Van Dik Hout, Bob Fosko, Acda en De Munnik, Alex Roeka.
Toch was er voor jubilarissen én publiek veel te genieten. De opening
door de enthousiaste boerenkapel Windkracht 9 met een medley
van Dijk-nummers was rommelig maar aanstekelijk. Ook Normaal
verraste, met een grappig lied waarvan de tekst uit aan elkaar
geplakte Dijknummers bestond: ‘Als ze er niet is/ aan we
dansen op de vulkaan/ Want er is niemand in de stad.’
Acda en de Munnik, Alex Roeka en Pascal Jakobsen van Bløf richtten
met rustige liedjes op (akoestische) gitaar kleine monumentjes
op voor Huub van der Lubbe als gevoelig tekstdichter. Thomas
Acda memoreerde dat hij Van der Lubbe complimenteerde met ‘Zoveel
ik kan.’ „Ooit schrijf jij een betere tekst,” had die geantwoord.
Acda: „Ik wacht nog steeds op dat moment.”
Singer/songwriter Alex Roeka ontroerde met een fraai gedicht,
over ‘grootstedelijke poldersoul’, vrouwen en zeemannen, waarmee
hij de geest van De Dijk goed wist te vangen.
Maar verreweg het verrassendst was het optreden van gelegenheidsformatie ‘De Dijkies’, bestaande uit kinderen van de bandleden. Van der Lubbe, wier dochter Mira met ‘Lovesong 100.001’ dapper plaatsnam achter de microfoon, was sprakeloos.
Dat De Dijk na al dat eerbetoon zelf toch ook nog het podium beklom,
was weinig verrassend, maar wel zo leuk. Joelend en kolkend
Paradiso, zo bleek, hoorde de jarigen toch het allerliefste zelf.
Geschreven door: Herien Wensink
| |
|
|