|
Met je muziek, of lullenderwijs
11 november 2003 - People & Music
Huub van der Lubbe (1953) is zanger van de 8-mans Nederlandse soul-formatie De Dijk. De band die haar naam eer aan doet en er altijd is. Altijd speelt. Drie keer per week. Ook als het tegenzit, al is dat nu al heel lang geleden. Want De Dijk is niet meer weg te denken uit de Nederlandse popmuziek. Zowel op het podium als op cd vormen de Amsterdammers een betrouwbare constante. Met het verschijnen van het vorige album, Zevende Hemel, viel op dat het studiowerk van de groep ineens een stuk beter geworden was. De stem van Van der Lubbe draagt nog immer als een anker zorg voor de herkenning en een cruciaal deel van de identiteit van De Dijk. Maar ‘De Jongens’, zoals Van der Lubbe zijn maten liefkozend noemt, zijn niet alleen beter gaan spelen, de composities en vooral de instrumentale invulling en arrangering zijn beter dan ooit. Ondanks dat we te maken hebben met zeer volwassen heren blijkt De Dijk nog lang niet uitgegroeid. Vooral nu blijkt dat de groep met hun nieuwe album ‘Muzikanten Dansen Niet’ nóg een stap verder is gegaan en beter speelt en klinkt dan ooit te voren. De arrangementen zijn gelaagder en rijker, de blazers zijn nog belangrijker geworden en ook de meerstemmige zang is door de toegevoegde Berget Lewis Gospeltrain zowel in kwantiteit als kwaliteit toegenomen.
Huub van der Lubbe: “Dat vind ik nou ook. Ik geloof dat de jongens het werken in de studio steeds leuker vinden en er na al die jaren er een soort gemak in beginnen te krijgen. We zijn nog steeds een live-band, maar hebben nu ook een vorm gevonden om het ons in de studio naar de zin te maken. De grote man achter die gelaagdheid en alle arrangementen die je noemt is [drummer] Antonie [Broek]. Hij maakt al die arrangementen en zegt wat iedereen moet doen. Bij bas en gitaar ligt het nog voor de hand, maar bij benadert íedere partij vanuit de drums en de groove. Daar verzint hij melodieën bij, waarbij hij het aan alle individuele musici overlaat om met een betere melodie te komen.
Wat ook een belangrijke rol speelt is dat we sinds ‘Zevende Hemel’ met JB Meijers als toegevoegd gitaarvirtuoos werken. Die heeft een hele grote muzikale inbreng. De samenwerking is heel goed gegaan en na anderhalf jaar meetouren kent hij de band van binnen en van buiten en hoort hij er echt bij. Hij doet ook de techniek in de studio en weet die muzikaal te gebruiken, in plaats van louter technisch. Het grote voordeel van JB achter de knoppen is dat de samenwerking met Antonie nu zo goed gaat. Antonie hoeft nu niet eerst een gevecht aan te gaan met de technicus om zijn zin te krijgen. Geen van de technici en hun mooie werk van vroeger te na gesproken, maar een technicus van buiten –en dat zijn niet de minsten geweest, denk bijvoorbeeld aan John Sonneveld- die neemt zijn eigen ervaring en reputatie mee. En die sloten wel eens niet zo goed aan op wat Antonie wilde.
Een andere verandering sinds de Zevende Hemel is dat we het mixen overlaten aan Rafe McKenna, een Ierse jongen. Daarbij zou ik er misschien als Nederlandse zanger over kunnen inzitten of dat de zang wel ten goede komt. Denk bijvoorbeeld aan de verstaanbaarheid. Maar ik heb me nog nooit zo gewaardeerd gevoeld! Ik denk dat het een hele goede zet is geweest het mixen door Rafe en het masteren in Londen te laten doen.
“We hebben het plan voor deze werkwijze altijd wel gehad, maar dit was pas de eerste keer dat we in de studioperiode niet de ballast hadden van drie keer per week optreden en dan op maandagochtend een beetje gebroken weer aan de opnamen beginnen. Je kunt natuurlijk op je vingers natellen dat dat niet goed is, maar we konden het ons eerder niet permitteren om het anders te doen. Nu wel: we hadden anderhalf jaar heftig getourd en waarom zou je dan om artistieke redenen niet afdwingen om een keer echt de tijd te nemen?”
Als ik zou zeggen dat De Dijk met de nieuwe cd de ultieme eigen versie van de ouderwetse rhythm & blues van Joe Cocker en vooral Ray Charles maakt, doe ik de stilistische veelzijdigheid en de eigen compositorische kwaliteiten van de band en deze cd te kort. Maar bij momenten moet ik er door de hemelse vrouwenkoortjes en zwelgende Hammond orgels wel erg aan denken. Neem alleen al de opener en eerste single ‘Ga in mijn schoenen staan’, een bewerking van Joe South’s ‘Walk a mile in my shoes’. Van der Lubbe beschouwt dat –terecht- als een compliment.
“Door de manier waarop hij zong én omdat hij Ray Charles na wilde doen was Joe Cocker inderdaad een voorbeeld en een held. Zo zijn er wel meer: Richard Manuel van The Band bijvoorbeeld. In die groep deden ze onderling ook alleen maar wie het ‘m het best na kon doen. Dus Ray Charles heeft de lat hoog gelegd en de stijl gemaakt. En het is geen geheim dat Ray Charles een van onze Antonie’s grote helden is.”
De arrangering van de laatste twee platen met instrumenten als pedal steel, blazers, Dobro en mandoline geven de Dijkmuziek vaak een heel Amerikaans gevoel: in ‘Niemand weet’ moet ik bijvoorbeeld (net als eerder al bij ‘Voor de tover’) ook erg aan New Orleans denken. Sluipen zulke kenmerken onbewust in jullie muziek?
Van der Lubbe: “Ja, we stellen we onszelf nooit de vraag waar het vandaan komt. Al die Amerikaanse sferen zijn elementen waarmee we zijn opgegroeid. Dat blijft. Hans, JB en Roland zaten laatst bijvoorbeeld ook weer in die WS Walcott’s Medicine Show (een eerbetoon aan de muziek van The Band, geïnitieerd door Wouter Planteijdt en Maarten Veldhuis, RB). Het is onvermijdelijk: het is onze muzikale bagage.
‘Niemand weet’ is geschreven door [toetsenist] Pim [Kops], misschien wel het grootste talent dat we in de band hebben. Hij is allesbehalve lui en speelt werkelijk van alles, maar hij is een wat huiverig componist. Voor het schrijven moet hij wel eens op zijn sodemieter krijgen (‘Pim, maak nou eens een nummer!’). Het duurt heel lang voordat hij met iets komt waarvan hij zelf vindt dat het goed genoeg is. Antonie zegt dan: ‘Doe iets wat je goed kan, beetje richting Dr. John.’ En dan komt ‘ie binnen tien minuten dus met dat liedje en vraagt ‘ie zich nóg af: ‘Is dit het nou...’.”
Joe Cocker zei laatst in dit blad dat zodra tegenwoordig uitlekt dat je op zesde kunt zingen de platenbusiness-machine al in werking treedt. Hij zei ook dat hij juist blij is dat hij eerst jaren in de pubs heeft moeten aanklooien. Is het bij jullie op een vergelijkbare manier gegaan?
“Ja, je kunt beter klein beginnen. (Hoe was het trouwens met Cocker?! Ik heb ‘m een paar keer ontmoet. ’t Is zó’n lieve man!) Ik weet wel nog hoe het was die eerste keren: een zaaltje, acht mensen die met hun rug naar je toe aan de bar zitten, 30 meter verderop. Dan moet je ze er maar vandaan zien te krijgen. Met je muziek, of lullenderwijs. En als ze aan het eind van de avond allemaal staan te dansen en te brullen en een toptijd hebben, dan zijn het er de volgende keer 24. En vijf jaar laten kunnen zevenhonderd mensen zich nog herinneren dat ze met zijn achten daar stonden. Zo werkt het. Die tijd moet je dan ook nemen en die tijd moet je gegund zijn. En om met Joe Cocker te blijven spreken: als je er dan als die spreekwoordelijke zesjarige leuk uitziet en al snel op Pinkpop wordt gedropt, dan ga je dat niet halen.”
Waarom zijn jullie eigenlijk zo laat (pas na 20 jaar) op Pinkpop gaan spelen?
“Dat was vooral een popmuziekpolitieke kwestie. ‘Belangen en organisaties’. Waar ik verder niet mee zit hoor. Kijk, wij hebben ons eigen boekingsbureau en vallen dus niet onder [de grootste promotor en organisator] MOJO. En MOJO vraagt logischerwijs eerst Nederlandse bands uit haar eigen stal en daarbij hanteren ze ook een soort claim die voorschrijft dat als je op Pinkpop geprogrammeerd staat, je een half jaar daarvoor niet in Nederland mag spelen. Vanwege de exclusiviteit. En dat kunnen wij ons niet permitteren. Deze keer hadden we een sabbatical year genomen en dat hebben we op tijd gemeld met de vraag of het niet leuk zou zijn als we nu een keer op Pinkpop gingen spelen. Nou, dat was dus heel leuk.”
Zijn jullie wel eens onzeker over de toekomst: hoe sterk is de overtuiging dat het jullie leven lang goed zal blijven gaan met de muziek die je maakt en de mensen die jullie blijven volgen je in staat zullen blijven stellen er van te leven?
“Nou ja, het gaat lekker en het zal niet helpen om daar onzeker over te worden. Toen het helemaal niet goed ging werden we dat ook niet. Wat kun je er aan doen behalve goede muziek maken? Dat is bij ons eigenlijk steeds gelukt, vooral op de momenten dat het er echt naar uitzag dat we moesten stoppen. Net na de Telstar LP ‘Elke dag een nieuwe hoed’ stonden er met een heel jaar in het vooruitzicht twéé optredens geboekt. Dan kijk je mekaar eens aan en overleg je hoe je dat varkentje gaat wassen. We hebben nooit het bijltje er bij neergegooid. Nico kwam toen opeens met het rifje en het melodietje van ‘Mag het licht uit’.”
Je dicht, acteert, zingt en draagt ook zonder muziek voor. Met De Dijk, met Formatie Concordia en alleen. Het heeft allemaal te maken met woorden en het presenteren van die woorden. Is er een groot verschil tussen sprekend voordragen en zingen, of moet je in beide gevallen even hard werken?
“Er zijn natuurlijk praktische verschillen, maar het voelt allebei als eten en drinken. Ik vind het allebei heel intens en prettig om te doen. De verschillen zitten zit ‘m niet in hard werken. Eerder in de omstandigheden en de schaal. Echt gedichten voordragen vindt meestal plaats in een wat intiemer gezelschap, theaters van 50 tot 400 mensen. Dat maakt het anders. Hoewel: je kunt ook optreden met je bandje voor 400 man en dat is weer intiemer dan Ahoy.”
Ik zou me kunnen voorstellen dat het met muziek het lekkerst is. Is dat zo?
“Nee. Ik voel me beter bij de naakte, blote ervaring van ‘daar’ gaan staan, alleen met m’n teksten. Dan ben je helemaal heer en meester van je zaak.”
De laatste keer dat ik je op die manier zag voordragen was tijdens het optreden op het [Boeken] Bal der Geweigerden in Paradiso, waar je in zeer korte tijd bij het kort daarvoor nog zeer onrustige publiek een enorme indruk maakte en je zichtbaar in je element leek te voelen. Is dat ook zo?
“Ja, maar dat was me niet gelukt als ik niet inmiddels heel veel ervaring had opgedaan met Concordia en dingen in mijn eentje doen. Dat geldt steeds voor optredens, of het nu voor 50 of 5000 mensen is, en of het nu met muziek is of alleen met gedichten: het is zaak dat je zorgt dat je het erg naar je zin hebt. Je moet wéten wat je gaat vertellen en waarom, dan is het echt een geschenk dat je dat mag doen. Ja, dat klinkt pathetisch, maar wie mag dat nou doen? Ga maar staan en laat maar horen, maar dan wel zo goed mogelijk.”
Moeten jouw gedichten worden voorgelezen of worden gezongen om werkelijk tot uitdrukking te komen?
“Nou, ik zit inderdaad wel erg in de orale traditie. Ik ben wel een dichter die moet voordragen en ik maak ook gedichten die voorgedragen moeten worden. Tot nu ben ik nog geen dichter die je moet lezen, al gaat dat nog wel gebeuren, denk ik. Het aardige van gedichten is ook dat als je ze niet voorleest de lezers er op hun eigen manier toch weer mee aan de haal kunnen gaan. Dan blijkt er vaak meer in te zitten dan je zelf eventueel vermoedt. En dat is helemaal niet erg. Als je zelf steeds voordraagt leg je eigenlijk alleen maar je eigen, eenduidige interpretatie vast. Ik ga ook nog wel een bundel maken. En ik hanteer een wezenlijk verschil tussen liedteksten en gedichten.”
Toch gebeurt het wel eens dat een gedicht een liedje wordt. ‘Nu Pas Echt’ van ‘De Zevende Hemel’ had ik al twee jaar eerder in je boek ‘Voor de klik van het moment’ zien staan.
“Dat is zo. Ook op de nieuwe cd staan een paar liedjes die oorspronkelijk als gedichten geschreven zijn. ‘Mijn liefjes ogen’ bijvoorbeeld, wat een bewerking is van een sonnet van Shakespeare dat begint met: ‘My mistress eyes are nothing like the sun’. Sting heeft het ook eens gebruikt. ‘Dansen in het duister’ (een aangrijpend liedje over de periode waarin zijn vrouw ernstig ziek was, RB) is eigenlijk ook als gedicht begonnen. Het is bij Mike de trompettist terecht gekomen en notabene Mike met zijn Nieuw-Zeelandse Nederlands heeft er een práchtig lied van gemaakt.”
Je schrijft niet alleen op rijm. Ik vond jouw proza in het boek ‘Voor de klik van het moment’ bijvoorbeeld ook erg mooi. Net als bij ‘Dansen in het duister’ valt het me op dat je de dingen erg emotioneel, aangrijpend en soms bijna romantisch kunt opschrijven. Ga je dat soort proza nog vaker doen?
“Jahaa! Als ik de tijd kan vinden! De plannen zijn er en er wordt door de uitgever ook wel een beetje aan me getrokken. Net als dat ze dat doen om mijn gedichten en een nieuwe liedbundel, maar ik wel het heel erg op mijn voorwaarden doen. Dat betekent dat het alleen maar hartstikke goed mag gebeuren. Mijn ‘Melkboer met de blues’ bundel met liedteksten was een goed voorbeeld. Goeie verantwoording achterin, mooie foto’s, ben ik hartstikke trots op. En dat hoor ik ook terug: ’t is een fijn boekje om te hebben en af en toe in te kijken. En het heeft twee drukken gehad, zo’n 8000 exemplaren, wat onwaarschijnlijk veel is voor een gedichtenbundel in Nederland. Nu is het uitverkocht. De uitgever dacht dat het misschien een aardig idee was om met zo’n goedkope pocketuitgave te komen. Dat wil ik niet. Wat is de winst daarvan? De volgende liedtekstenbundel is nog niet dik genoeg om een heel nieuw boek te rechtvaardigen: ik heb hooguit een lied of 50. We zijn er nu dus over aan het dubben hoe we het anders aan kunnen pakken: gaan we het samenvoegen of doen we wat anders? Maar als er wat komt, moet het iets zijn waar we trots op zijn zodat de mensen die deel 1 al hebben zich niet bekocht voelen.”
Wat is er zo leuk aan het stoeien met taal? Want dat is eigenlijk wat je doet. Ik denk bijvoorbeeld aan het spelen met bestaande uitdrukkingen en cliché’s op de nieuwe cd: “Zorg dat al je glazen leeg zijn, als ze worden ingegooid”.
“Op het gebied van taal voel ik me zeker: ik ben maar een beetje muzikant. De taal komt dus altijd het eerst en dat vind ik het leukst. De jongens komen met de noten. Maar ik weet niet of ik echt wel zo met taal zit te stoeien. Ik zit meer met mijn hoofd te stoeien, met kwesties die me bezig houden. Het begint er toch meestal mee dat ik ga zitten en bij mezelf denk: ‘Wat vínd ik hier nou van?’ Dat probeer ik dan onder woorden te brengen.”
Ook al vind ik je één van de belangrijkste Nederlandstalige popdichters van het moment, zijn het geluid en de muziek van de Dijk inmiddels niet zodanig van internationale allure geworden dat de vraag opnieuw de kop opsteekt of jullie ook niet in het Engels zouden moeten gaan zingen? Of hou je het bij Nederland en de Overzeese Rijksdelen?
“Ja. Als je nu ziet waar we met deze muziek, op deze manier gebracht, allemaal al geweest zijn in het buitenland: Moskou, St. Petersburg, Texas, New York, we komen er kennelijk zo ook al. We waren pas weer op de Antillen en in Suriname, fantástisch was dat. Het is natuurlijk evident waarom we af en toe op de Antillen komen. Er zit daar een grote Nederlandse gemeenschap en het is voor beide partijen een uitje. We zijn de laatste keer ook naar Suriname gegaan omdat het daar redelijk dichtbij ligt. Dat was echt een ervaring. Ik was wel eens op de Cariben en in de Dominicaanse Republiek geweest, maar nu was ik pas echt in Zuid Amerika. Heel gezond om ook eens mee te maken dat je als blanke in een zwarte wereld staat. Geweldig. Dat we daar toch maar staan met die band. Jezus, hoe is het mogelijk. Al dacht ik even: gaan we nou zover weg om weer hetzelfde voor ons neus te zien? 400 blozende blanke stagières die helemaal uit hun dak gingen. Shit! We zijn toch in Suriname? Het bleek dat het licht niet zo ver reikte en daar achter stond het letterlijk zwart van de mensen, en godzijdank stond er aan de zijkant ook een Hindoestaanse gemeenschap die helemaal uit zijn dak ging.”
Spelend met het etuitje van zijn vulpen (“Mijn Waterman! Mijn schrijfgerei.”) denkt Van der Lubbe alweer aan vanavond. Het is immers dinsdag, de dag waarop hij wekelijks samenkomt met Jan Robijns en Bart de Ruiter, zijn twee maten van Formatie Concordia met wie hij sinds het sabbatical year van De Dijk muzikale dichtavonden verzorgt door het land.
“Dat is ook zo fantastisch: door die wekelijkse discipline produceer je. Een goeie stok achter de deur, maar vergeet niet: we hebben zó’n ontzettende pret! Dat is het allermooiste. We komen nog steeds in dezelfde kroeg, die jongens werken daar ook in het orkest, dus we kunnen een potje breken: gaan de deuren dicht en dan mogen wij dóórdichten. Fantastisch! Ik moet er voor vanavond nog eentje maken. Ik heb alleen nog maar de titel: ‘Zweven vier’. Ik heb er al drie over zweven gemaakt. We hebben immers grote concerten gehad en de plaat is af, dus alles gaat nu helemaal geweldig.”
Geschreven door: Rob Becker
| |