|
Dansen op het pluche
12 september 2000 - KennemerKroniek
Het was 17 juli. Ik was voor het eerst van mijn leven in het Concertgebouw van Amsterdam. Niet om te luisteren naar de klanken van Händel, Bartok of Strauss, zoals de namen in klassieke letters aan de balkons zouden kunnen suggereren. Ik was er voor niemand minder dan De Dijk.
Mijn favoriete popgroep in een klassieke tempel. Dat wilde ik meemaken na al die staanplaatsen in jongerencentra, parken en tenten. Een zaal vol stoelen moest voor zanger Huub van der Lubbe ook onwezenlijk zijn en je zág 'm kijken toen we op die vierde rij enthousiast zaten te wippen op die schouwburgstoelen. En zo werd het de kunst zijn aandacht te blijven trekken, wat in een schouwburg in elk geval beter lukt dan tussen 1500 headbangers op een buitenpodium. Bij een wat gevoelig nummer hield ik dus maar een aansteker omhoog. Mijn zus en schoonzus hadden na de pauze de euvele moed om twee biertjes naar het podium te brengen (bijna traditie bij 'gewone' concerten). Dat trok zéker de aandacht van zanger Huub. Mijn familie ging snel weer zitten, giechelend met nog naknikkende knieën. Ik bleef zitten met spijt omdat ik niet gedurfd had. Ooit in Paradiso heb ik het gewaagd het meisje aan te spreken dat bij (mijn grootste held) David Bowie op het podium was gesprongen. Jaloers was ik tot op de bodem van mijn botten.. Maar ja, ík durfde niet. Wie wil er nu niet zijn idool ontmoeten? Ik niet, ben ik inmiddels achter. Niet alleen uit gebrek aan durf overigens. Maar vooral uit angst voor de teleurstelling. Je ziét in gedachte de veelgeprezen zanger een meewarige blik werpen: weer een fan en daar moet je aardig tegen zijn. En zo'n belangstelling wil ik helemaal niet. Ik wil met mijn idool práten, van schrijver tot dichter. Iets zinnigs zeggen over zijn liederen, en dat hij dan iets zinnigs terugzegt. Misschien wel iets van míj wil lezen en dat híj er dan weer iets zinnigs… afijn. Zo droom ik verder. Vandaar dat ik niet sta te kwijlen bij het podium of de uitgang. Dat ik geen handtekening hoef en geen biertje breng. Dan zou ik toch nooit meer serieus worden genomen? In het Concertgebouw werd het evengoed de avond van mijn leven. Aan het eind stond iedereen te dansen, zelfs op de balkons, zelfs die mevrouw met de muntschoenen. Ik stond tegen het podium, zeg maar op spuugafstand van hém. Maar ik stond met mijn rug naar hem toe: ik had vooral oog voor dat machtig deinende Concertgebouw. Dansen op het pluche, op de klanken van Dansen op de Vulkaan. Zoiets maak je toch maar een keer mee? Zonder fans geen feest. Maar dat weet Huub natuurlijk allang.
Geschreven door: MH
| |
|
|