|
‘Het meeste is schijn’
31 augustus 2002 - NCRV gids
Eigenlijk heeft hij een hekel aan interviews. Maar in tijden van een jubileum en een nieuwe cd Muzikanten dansen niet moet hij eigenlijk wel.
In de chique tuin van het Amsterdamse hotel The Grand is Huub van der Lubbe (49) zoals je zou verwachten: eerlijk en zonder opsmuk.
Twintig jaar De Dijk. Hoe voelt dat?
“Helemaal goed, zeker nu het werk achter de rug is. De plaat is af en ik zweef. En ik ben voorlopig niet van plan te landen.”
Had je ooit gedacht die twintig jaar te halen?
“Nee, natuurlijk niet. Je begint geen band om over twintig jaar helemaal uit je dak te gaan in Ahoy. Een bandje denkt aan volgende week, de week erop of hooguit over een jaar, wanneer de plaat af moet zijn.”
Wat is jullie geheim dat je ‘t zo lang met elkaar hebt volgehouden?
“We hebben de muziek er nóóit bij laten zitten. Dat mag ook niet. Muziek is een groot goed dat je moet koesteren en waar je heel hartstochtelijk mee om moet gaan. Ons geheim is dat we een organisatie hebben die ons voor allerlei ellende behoedt. Al die dingen waar wij ons niet mee bezig willen houden, worden voor ons geregeld. Contracten, afspraken, belastingen. Bij veel bandjes gaat het de eerste anderhalf jaar leuk en breekt de pleuris uit als de blauwe envelop van de belastingdienst op de mat valt. Want dat geld is natuurlijk al lang uitgegeven.”
Júllie zijn in dat opzicht bijna communistisch.
“Klopt. Wij hebben van het begin af aan gezegd: als we succes hebben, dan ook met z’n allen. Het kan niet zo zijn dat de een vier keer meer verdient dan de ander. En juist omdat we alles delen, kunnen we elkaar ook aanspreken en achter de broek zitten. Van: ‘Hé, je hebt al een tijd geen liedje gemaakt. Kom op!’”
Over liedjes gesproken: heb je een favoriet op jullie nieuwe cd?
“Pfff... Welke ik heel erg goed vind, is het nummertje Dat zou mooi zijn. Een heel klein, lief liedje over hoe mooi het zou zijn als je met een lied de wereld in orde zou kunnen maken.”
Komen de nummers dichterbij jezelf dan vroeger?
“Nee, ze zijn altijd een weerslag geweest van waar ik zit. Ik verander mee met de omstandigheden. De wereld wordt anders, dus ik ook.”
Is de nieuwe single ‘Ga in mijn schoenen staan’ ook een reflectie van deze tijd, ondanks dat het een jaren zestig-nummer is?
“Ja. Dat is eigenlijk een goede zet van drummer Antonie geweest die zei dat ik dat eens moest vertalen. Ik kende het wel van vroeger van Joe South en van Brian Ferry. Het is in zekere zin een typische jaren zestig-tekst. Verplaats je, bekijk dingen met de ogen van een ander. Dé boodschap van de jaren zestig: make love not war, give peace a chance, all you need is love. En nu, veertig jaar later, leven we met de grote slogan: ieder voor zich. De sky is weliswaar de limit, maar daar moet ieder voor zich maar zien te komen. Ga in mijn schoenen staan gaat dáár tegenin. Een goed geluid in deze gecommercialiseerde wereld.”
Een bewuste boodschap dus.
“Ach, we zijn natuurlijk geen politieke partij. We zijn er voor de muziek. Maar we zijn ook niet dom, denken over dingen na en zeggen de dingen zoals we ze willen zeggen.”
Ben je pessimistischer dan vroeger?
“Misschien eerder juist minder sikkeneurig dan vroeger. Omdat ik me niet meer het lot van ieder geitenboertje in China aantrek. Daar ben ik mee opgehouden. Ik zou er nog steeds voor tekenen hoor, als de wereld rechtvaardiger zou kunnen zijn. In het volle besef van de offers die dat van het westen vraagt. Ik wil best drie passen terug doen om het elders een pasje beter te laten gaan. Maar ja, zo zit de wereld niet in elkaar. Ja, dáár ben ik wel wat pessimistischer in geworden. Met goede wil alleen komen we er niet.”
Voor veel mensen ben je de ideale man.
[Valt stil] “Dan moet je maar eens met mijn vrouw praten. Het lijkt zo mooi allemaal, maar het meeste is schijn.”
Komt dat door die mooie teksten?
“Het helpt allemaal mee natuurlijk. Ik snáp het wel, maar wat moet ik er vervolgens op zeggen? Ik ben ook maar een man. Ik kan er zo weinig mee, hoef er ook niet zoveel mee.”
Strelend toch?
“Ja natuurlijk. En we hebben er ook nog een vorm voor gevonden, die mensen die dat zeggen en ik. We vieren die verbondenheid tijdens de concerten. Ze kunnen ook de cd kopen en helemaal zelf bepalen wanneer ze míj thuis opzetten. Het is volstrekt onschadelijk en dat is het mooie.”
Heb je nooit de neiging gehad je kop te verliezen?
“Nee. Dat ligt ook aan de samenstelling van De Dijk. We zijn zo gewoon, laten ons niet meeslepen. We hebben ook altijd geprobeerd niets te doen waarvoor we ons achteraf zouden schamen. Iets als reclame of vage acties... Ik kan tenminste op mijn balkonnetje zitten met mijn mooie uitzicht en denken: dat hebben we helemaal zelf met de beste bedoelingen bij elkaar geschreven en gezongen. Zonder ook maar iemand kwaad te hebben gedaan. Daar ben ik trots op. En een nulletje meer is daar echt niet voor nodig. Wat ook helpt, is dat we genoeg gewone mensen om ons heen hebben. De organisatie en onze vrouwen die ook down to earth zijn. Je kunt wel gaan doen alsof je een popster bent, maar dat slaat natuurlijk helemaal nergens op. Dan sta je daar bij Albert Heijn in je glitterpak achter een winkelwagentje. En dan?”
Tijdens jullie sabbatical in 1999 ben je flink op de dichttour geslagen. Goed bevallen?
“Heerlijk. Het was een muisstille, intieme ervaring. In zo’n zaaltje met veel gerichte, kleine aandacht en ruimte voor de nuance. De verschijning en de beleving was anders dan een De Dijk-concert, maar het roert me allebei enorm. Of het nou zingen is, gedichten voorlezen of een balletje hooghouden. Ik wil gewoon optreden.”
Je vrouw is ziek geweest. Hoe gaat het nu met haar?
“Goed. Gelukkig. We gaan ervan uit dat de kanker achter de rug is en we leven daar ook naar. Een nummer op de nieuwe cd gaat erover: Dansen in het duister. Gisteravond liet ik het horen aan Teuntje, mijn vrouw. En we stonden te grinniken met zijn tweeën, terwijl we dansten. Dat is het mooie aan schrijven. Het is een uitlaatklep. Dat je de beroerdste dingen kunt omdraaien in het tegendeel. Misschien is het zelfs wel een manier om ziekte, dood en verderf te attaqueren. Wat nou dood? Een nummer-1 hit! Of - in dit geval - wat nou kanker? Hier staan we toch maar mooi, dansend in het duister. Het nummer is een soort metafoor voor het leven. Over hoe je je maar moet zien te rooien.”
Wat is jouw lievelingsnummer?
“Ik vind In the garden van Van Morrison heel goed, van de cd No guru, no method, no teacher. Het beschrijft voor mij een situatie van een weiland ’s ochtends vroeg, van velden. Het zegt iets als: al die dogma’s van geloven doe je zus of zo, dat is allemaal niet nodig - no guru - om de magie van het moment te voelen. En dat is precies wat dat nummer met me doet: het tilt me uit die kamer naar die velden waar hij is. Met zijn geliefde. Dat is magie.”
Geschreven door: Barbara van Gool
| |